Mijn telefoongeschiedenis

Al enkele jaren heb ik een smartphone, maar ik doe er weinig mee. Dat onhandige kleine schermpje? Ik wacht wel tot ik thuis ben zodat ik op de PC kan werken. Twee jaar geleden …

 

had ik de app om mee te spelen met Weet Ik Veel geïnstalleerd. Dat werkte nooit vlekkeloos, er waren altijd wel een paar vragen die ik miste doordat mijn app niet of te traag reageerde op mijn vingers. Ook met de verbeterde versie van seizoen 2 ging het nog niet goed. Ook heb ik Dropbox, waarmee mijn foto’s automatisch op de harde schijf van mijn PC gezet worden. Het is leuk en handig dat je altijd een fototoestel bij je hebt. Dit is mijn vierde mobieltje. Mijn derde had geen dataverbinding, dus daar kon je mee telefoneren, sms-en en foto’s maken. Hij had ook een touchscreen, dat ik toen niet zo handig vond, vooral omdat die na een paar jaar ging haperen. Als je geen internet gebruikt, dan kun je beter gewone knopjes hebben. Een touchscreen voegt dan weinig toe, alleen het scrollen door berichten of bellijsten gaat wat soepeler. Mijn tweede was een toestel dat je open klapte om te bellen, dichtgeklapt zaten de toetsen aan de binnenkant. Ik vond dat erg handig, vooral omdat je blind kon opnemen, zonder dat je de juiste toets hoefde te zoeken. De foto’s die je daarmee kon maken, hadden in vergelijking met een fototoestel een erg lage resolutie. Met mijn eerste mobieltje kon je bellen en sms-en. Dat sms-en gaf toch een extra dimensie aan de telefoon. Het was snel, want bij een e-mail moest je altijd maar afwachten wanneer iemand het las. Met een sms kon je iemand snel een bericht sturen zonder hem te storen, bijvoorbeeld als je iemand op een bepaalde dag succes wilde wensen. Het toestel had een uitschuifbare antenne, zoals we die ook kenden van walkie-talkies in televisieseries. Je merkte eigenlijk nooit verschil of die antenne nou in- of uitgeschoven was. Het is achteraf lastig om na te gaan wanneer je een bepaald toestel aanschafte, maar van mijn eerste mobieltje weet ik dat nog. Dat was namelijk toen we gingen verhuizen in 1999. Bij een verhuizing was het erg handig om een mobiel te hebben, omdat je in je nieuwe huis niet direct telefoon had. Omdat wij binnen de gemeente verhuisden, was de vaste aansluiting of nog in het oude huis, of in het nieuwe huis, maar op geen enkel moment in beide tegelijk. En juist bij een verhuizing komt het geregeld voor dat je beiden op verschillende plaatsen bent en elkaar wat te vragen of te zeggen hebt. Vóór die verhuizing zag ik het nut van een mobiele telefoon niet in, hoewel ik in 1998 bij een telecombedrijf werkte. Het was de tijd van de enorme opmars van mobieltjes, telecombedrijven zetten alles op alles om een zo groot mogelijk marktaandeel te verwerven. De meeste mensen hadden toen nog geen mobieltje. Eén van mijn dochters zei eens: “Oma heeft een telefoon met een stokje.” Ik vertelde dat op mijn werk en mijn collega wist meteen wat zij bedoelde: een draadloze telefoon. Dat stokje was de antenne. Een draadloze telefoon had een verbinding met de vaste aansluiting in je huis. Je was dan niet door de telefoondraad gedwongen om bij het toestel te blijven zitten. Het bereik was meer dan tien meter, je had zelfs ontvangst als je in de tuin ging staan. Tekenend in dit verhaal is, dat mijn collega meteen aan een draadloze telefoon dacht en niet aan een mobiele telefoon, die in 1998 ook nog uitschuifbare antennes hadden. Op dat moment hadden alleen zakelijke gebruikers een mobiele telefoon. Een collega vertelde mij de volgende anekdote. Zij organiseerde met nog iemand het bedrijfsuitje, dat jaar was dat naar de Efteling. Na een zakelijke bespreking daar hadden ze bedongen dat ze met z’n tweeën nog even gratis het park in mochten en zo stonden de twee dames in mantelpakjes in de rij voor een attractie tussen het publiek in vrije-tijdskleding. Ze voelden zich dus al een vreemde eend en op dat moment ging van één van hen de telefoon. “Nou, dan voel je je voor lul staan,” vertelde ze mij!
Het mobiele telefoonverkeer begon pas echt in 1996. Ik herinner me dat omdat we het hadden over posters van Hi, waarvan niemand wist waarvoor nou eigenlijk reclame werd gemaakt.

De draadloze telefoon in huis was er al eerder. Een kennis van mij was eind jaren tachtig een van de eersten met een draadloze telefoon. Doordat hij in de binnenstad woonde, waar kleine huizen dicht op elkaar stonden, kon hij zijn telefoon ook gebruiken als hij een paar huizen verder op bezoek was. Daar hebben we toen nog om gelachen. Hij was bij een buurvrouw om een wasmachine te repareren. De buurvrouw riep: “Wat is er?”
Hij: “Niets.”
“Ik dacht dat ik je hoorde praten.”
“Dat was niets, ik was even aan het telefoneren.”
Het grappige was toen dat zij niet wist dat dat draadloos kon. Op een keer was hij gaan eten bij vrienden een paar huizen verderop. Een paar van zijn vrienden wisten dat hij een draadloze telefoon had die op die afstand nog werkte. Het apparaat ging af en iemand maakte de onnodige opmerking: “E., telefoon!”
E. stond haastig op en liep naar de voordeur om naar huis te gaan. “Nee, dat is m’n deurbel.”
Hij had z’n deurbel ook op z’n telefoontoestel aangesloten. Die gaf een ander signaal dan wanneer hij opgebeld werd. Bij een andere gelegenheid zaten we met z’n allen in een eetcafé dat in hetzelfde huizenblok lag als waar hij woonde. Hij had z’n telefoon weer bij zich omdat hij dicht bij huis bleef en ging toen proberen of hij de bar kon bellen om wat te drinken bij te bestellen. Daar zouden ze natuurlijk niets van begrijpen, als ze iemand aan de telefoon kregen die zei: kun je achterin de zaal nog wat drinken komen bezorgen? Maar we kregen geen contact, de afstand tot zijn huis – waar de vaste verbinding was – was te groot. Toen kwamen we nog op het idee om iets als antenne te gebruiken, bijvoorbeeld met de lange stang die in een hoek stond voor het dakraam. We hadden de stang net gepakt, toen de ober al kwam. Maar dat was de lol niet, we wilden per se proberen te bellen. “Is het hier te tochtig?” vroeg de ober nog.
“Nee, hoor.”
En toen hij weer weg was, brachten we de stang in contact met de antenne van het toestel en lieten de stang het dakraam uitsteken. Het lukte om te bellen, de telefoon voor in het eetcafé ging over, maar toen ze opnamen was het signaal te zwak om ons te verstaan.

In die tijd had ieder huis telefoon. Ik woonde in een studentenflat, waar een speciale ruimte voor de telefoon was. Het telefoonhok was een ruimte van ongeveer één vierkante meter, zodat je privé kon bellen. We hadden een telefoonteller, een meter waarop je kon aflezen wat de tellerstand was. Er lag een schrift waarin je ieder gesprek noteerde, met de begin- en eindstand van de teller. Eén van ons had de taak om aan het einde van iedere periode (de PTT hanteerde perioden van twee maanden) alles op te tellen en uit te rekenen hoeveel ieder moest betalen. Wij betaalden degene die bij ons in de flat die taak had en hij betaalde dan de rekening aan de PTT. Bij een lokaal gesprek versprong de meter één tik, bij interlokale gesprekken binnen Nederland telde de meter door met één tik per driekwart minuut. Net als nu werd het gesprek in rekening gebracht voor degene die belde, voor degene die gebeld werd was het gratis. En altijd waren er tikken zoek, gesprekken die iemand vergeten was op te schrijven.
Als iemand niet thuis was, dan kon hij de telefoon niet opnemen. In een studentenflat deed je met z’n allen samen met één telefoon, dus was er vaak wel iemand die opnam.
“Is Jan er ook?”
“Ik zal even kijken.”
Vaak vond je als je thuiskwam een briefje op de deur van je kamer: die en die heeft voor je gebeld. Dan belde je terug en met een beetje geluk kreeg je hem of haar aan de telefoon.
Wij waren nog wel eens zuinig met bellen en voerden dan alleen lange gesprekken als je iemand lokaal aan de lijn had, want dan was het toch maar één tik ongeacht hoe lang het gesprek duurde. Eigenlijk vonden we het gewoon lollig dat het niets extra’s kostte om zo lang aan de telefoon te blijven hangen, dat was nog een beetje scholierenhumor. Zuinigheid was helemaal niet nodig, besefte ik toen een oudere man een keer tegen mij zei: “De telefoon is nou het enige dat in al die jaren goedkoop is gebleven.” En dat was zo. Er werd jaar na jaar gemopperd dat het leven zo duur werd, maar telefoneren was vrij goedkoop, vooral de gesprekken, de abonnementskosten waren niet echt goedkoop, maar die betaalde je toch al.

Mijn ene opa en oma waren ongeveer de laatsten die telefoon namen. Ik herinner me eind jaren zeventig dat mijn opa het prachtig vond om te bellen, terwijl hij het eerst jaren had tegen gehouden. “Niet nodig,” vonden ze, als hun kinderen er op aandrongen. Mijn oom en tante die het verst weg woonden, drongen er het hardst op aan. Niet zo gek, dat juist zij het belangrijk vonden. Voor ons was het niet zo erg, als we een keer voor een dichte deur stonden. Dan hadden we zeven kilometer voor niets gereden, en met de auto stelde dat niets voor natuurlijk. Bovendien kwam het bijna nooit voor dat opa en oma niet thuis waren. De enkele keer dat dat gebeurde, kreeg je overpeinzingen zoals: “Ze kunnen niet ver weg zijn, want de ramen boven staan open. Laten we maar even wachten of ze thuis komen.” Of er bleek een deur niet op slot te zijn en dan gingen we gewoon alvast naar binnen. Soms moest er wel eens wat afgesproken worden, bijvoorbeeld of opa en oma mee konden rijden naar een verjaardag. Dat kon prima zonder telefoon, want we zagen elkaar iedere week wel een of twee keer. Ik herinner me dat we in de jaren zestig wel eens met de bus naar oma en opa gingen. Mijn moeder had nog geen rijbewijs en mijn vader werkte door de week natuurlijk. Ik herinner me ook dat mijn oma een keer tegen mijn moeder zei: “Ik had je van de week nog verwacht.”
“Waarom?”
“Weet ik niet. Maar zo.”
Zo ging dat toen. Ik weet niet precies wanneer wij thuis telefoon kregen, maar het moet in mijn lagere-schooljaren zijn geweest, dus voor 1974. Ons telefoonnummer was 1993, dat klonk als een jaartal in een verre toekomst. Onze telefoon – moderne tijd – stond in de huiskamer. Mijn andere opa en oma hadden, omdat ze een eigen zaak hadden, al heel vroeg telefoon en bij hen hing zoals bij alle oude aansluitingen de telefoon in de gang aan de muur.
Het was in de lagere-schooltijd dat er een keer een vriendinnetje van mijn zus was. Mijn moeder bakte veel en zette dan de eierwekker. Een keer had ze de eierwekker aangezet en toen die afging zei dat vriendinnetje: “Mevrouw Stemerdink, telefoon.”
Daar moesten we toen erg om lachen, want we hadden helemaal geen telefoon. Het was heel gewoon om geen telefoon te hebben. Soms in geval van nood ging je naar mensen in de buurt om te vragen of je bij hen even mocht bellen.

2 gedachten over “Mijn telefoongeschiedenis

  1. Pingback: Hoe moet ons land bestuurd worden? | Jan's Filosofie

  2. Pingback: Achteruit schrijven | Jan's Filosofie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s