(longread, 2604 woorden, ± 12 minuten leestijd)
Een dictatuur is het tegenovergestelde van een democratie. Een democratie wordt gekenmerkt door vrijheid van meningsuiting, rechtmatig politie-optreden, een onafhankelijke rechtspraak, onafhankelijke media en vrije verkiezingen. In een dictatuur is er geen vrijheid van meningsuiting, heerst er willekeur in het optreden van politie, is justitie afhankelijk van de machthebbers, worden de media gemanipuleerd en zijn oppositiepartijen verboden. We hebben gezien dat Nederland alle kenmerken van een dictatuur heeft. Dat leidt tot de vraag: wie is nu eigenlijk de dictator?
Is minister-president Rutte de dictator? Nee, dat is hij zeker niet. De vrijheid van meningsuiting staat in Nederland onder druk (in dictaturen wordt die druk uitgeoefend door de dictator) maar in Nederland zit daar de minister-president niet achter. Hij heeft bijvoorbeeld geen invloed op de onafhankelijke media (kranten en commerciële omroepen); toch doen deze hard mee aan de onderdrukking van onwelgevallige meningen. Bovendien kan de premier ondanks alles (zie het stuk over verkiezingen) nog steeds weggestemd worden. Rutte lijkt eerder een speelbal te zijn van wereldwijde ontwikkelingen dan een dictator. Is er iemand anders die achter de schermen de feitelijke dictator is? Het hoofd van een veiligheidsdienst? Of iemand op het internationale toneel bijvoorbeeld? Bondskanselier Merkel misschien? Nee, zij heeft zeker dictatoriale trekken, zoals iedere politicus die tegen het zogenaamde populisme ageert, maar zij is niet oppermachtig. Wellicht dat je de EU als dictator zou kunnen zien, maar ook binnen de EU is er niet één persoon die de dienst uitmaakt en het is niet de EU die onze vrijheid van meningsuiting beperkt. Dat doen de mensen om ons heen. Het eigenaardige feit doet zich voor dat ons land kenmerken van een dictatuur vertoont, maar dat er geen dictator aan te wijzen is. Het is onderhuids, het is de tijdgeest. Een fluwelen dictatuur noemen sommigen het. Onze dictator is niet een persoon, maar is de sociale druk. Het is de politieke correctheid die bepaalt wat er wel en niet gezegd mag worden.
Wat is politiek correct? Er zijn variaties op dit thema. Oorspronkelijk werd het als onwenselijk gezien om bij een misdaad de achtergrond van de verdachte of dader te noemen. Onschuldige mensen met toevallig dezelfde achtergrond zouden daardoor ten onrechte gestigmatiseerd worden, zo was het idee. Verder meende men dat deze stigmatisering zou kunnen leiden tot criminaliteit. Voor zover het over berichtgeving in de media gaat, is de gedachte aan stigmatisering niet vreemd, gezien de grote reikwijdte van de media in vergelijking met het gesproken woord. Of deze stigmatisering zou kunnen leiden tot meer criminaliteit onder de mensen met dezelfde achtergrond, is een veronderstelling die voor zover ik weet nooit onderzocht is. Al in de jaren tachtig was het not done om, vooral in kringen van hoogopgeleiden, iemands achtergrond te noemen, want dat zou discriminatie zijn. Hier zien we al dat de politieke correctheid begint te wringen met de waarheid. Wellicht wordt onze waarneming van de werkelijkheid vervormd door de altijd sensatiebeluste media, maar in persoonlijke gesprekken zou het wel eens omgekeerd kunnen zijn, dus dat onze waarneming van de werkelijkheid vervormd wordt door bepaalde dingen juist niet te zeggen. En na verloop van tijd gold dat ook voor de media. Zolang de plegers van misdaden in alle andere opzichten een afspiegeling van de bevolking zijn, is het niet relevant om bepaalde kenmerken te noemen, maar zodra een kenmerk een hoge correlatie gaat vertonen met een (bepaald soort) misdrijf, wordt het onvolledig om dat niet te noemen. Dat geldt vooral als het niet over individuele gevallen gaat, maar om het overzicht. Er is wat voor te zeggen om de afkomst of huidskleur van daders niet te vermelden in de media, maar doe dat dan wel als je de misdaadcijfers over een heel jaar presenteert. In de jaren negentig werd pijnlijk duidelijk dat het ook not done was om man en paard te noemen in overzichten. Toen bleek dat het daarmee ook niet mogelijk was om bepaalde maatschappelijke problemen te benoemen. Niet alleen begon de waarheid steeds meer met de omgangsvormen te wringen, maar die omgangsvormen stonden bovendien een oplossing van problemen in de weg. Het valt de politiek ernstig te verwijten dat zij zich toen niet boven de gegroeide omgangsvormen stelde en dat zij zich niet opwierp om de waarheid te verdedigen en de problemen aan te pakken.
We zien dat politieke correctheid bestaat uit de alles overheersende wens om niet te discrimineren. Die wens kan zelfs in bepaalde gevallen de waarheid overheersen. De gedachte aan discriminatie houdt verband met het ideaalbeeld dat ieder mens gelijk is. Het benoemen van bijvoorbeeld ras of geslacht geeft aan dat de spreker een irrelevant onderscheid maakt en daarmee discrimineert en het zou dus de gelijke kansen (kunnen) aantasten. Bij dit gelijkheidsideaal horen een aantal denkbeelden. “Mannen en vrouwen zijn in aanleg even geschikt voor dit werk.” “Blanken en zwarten zijn in aanleg even geschikt voor dit werk.” “Ras is geen factor in criminaliteit.” Deze denkbeelden (en andere) zijn niet gebaseerd op waarnemingen, hetgeen niet wegneemt dat ze juist kunnen zijn (en volgens mij juist zijn). Ze lijken eerder voort te komen uit afschuw over de misstanden in vroeger tijden: vrouwendiscriminatie vanaf de tijd van de industriële revolutie en discriminatie van mensen met een andere huidskleur in onze koloniën en in de Verenigde Staten.
De dagelijkse waarnemingen zijn in strijd met de gewenste denkbeelden en dat voedt de psychologische noodzaak van een verklaring. Die is gauw gevonden: het zijn de maatschappelijke omstandigheden die ervoor zorgen dat vrouwen minder voorkomen in bepaalde beroepen, het zijn de maatschappelijke omstandigheden die ervoor zorgen dat bepaalde bevolkingsgroepen crimineler zijn dan andere. Tot zover heb ik geen problemen met de idee van gelijkheid. Het zijn allemaal beweringen die op hun waarheidsgehalte te onderzoeken zijn. Waar ik natuurlijk wel problemen mee heb, is met beweringen die zonder enig onderzoek voor waar worden aangenomen, met beweringen die ten onrechte voor waar worden aangenomen en beweringen die volgens de politieke correctheid niet onderzocht mogen worden. Marokkanen zijn oververtegenwoordigd in de misdaadstatistieken; volgens velen komt dat door sociale factoren (armoede, huisvesting). Dit wordt voor waar aangenomen, terwijl de getallen zo extreem zijn dat sociale factoren dat nooit kunnen verklaren. Kennelijk correleert de Marokkaanse nationaliteit hoog met criminaliteit, hoe dat komt is de intrigerende vraag, maar het is not done om die vraag te stellen. Men “weet” immers al hoe het komt (sociale factoren) en men vindt het ongewenst om die bewering te onderzoeken, want dat zou discriminatie in de hand werken. Dus ontkent men het feit dat het op de een of andere (onopgehelderde) manier te maken heeft met het Marokkaan-zijn. We zien hier dat de politieke correctheid weer een stap is opgeschoven. In het eerste stadium schuurde het met de waarheid, in het tweede stadium mocht de waarheid niet genoemd worden en stond het aldus oplossingen in de weg, in het derde stadium ontkende het de waarheid en daarmee was het ideale wereldbeeld compleet. Die ontkenning maakte de weg vrij voor het vierde stadium, het verketteren van mensen die op de een of andere manier het ideale wereldbeeld verstoren.
Ideeën verbreiden zich van mens tot mens, sommige ideeën meer dan andere, sommige ideeën blijven langer bestaan dan andere. Ideeën worden gerepliceerd, kun je zeggen. Daarbij ondergaan ze soms geringe veranderingen. Ideeën zijn dus onderhevig aan evolutie. Die evolutie doet denken aan de evolutie van het leven op aarde. In de evolutie van het leven gaat het om het erfelijk materiaal, de genen. Hier gaat het om iets onstoffelijks: memen. Een meem is een replicator die in de menselijke cultuur zwemt, een eenheid van culturele transmissie of een eenheid van imitatie. Ideeën zijn voorbeelden van memen. Andere voorbeelden van memen zijn melodietjes, uitdrukkingen, mode, muziekstijlen, manieren om potten te maken of bogen te bouwen. Net zoals genen zich verbreiden in de genenpoel door van lichaam naar lichaam te springen via sperma of eicellen, zo verbreiden memen zichzelf in de memenpoel door te springen van brein naar brein via een proces dat, in de brede betekenis, imitatie genoemd kan worden. Op memen zijn, net als bij genen, de principes van de evolutie van toepassing. De wet van ‘survival of the fittest’ is een specifiek geval van de meer algemene wet van ‘remain of the stable’. ‘Overleving van de meest geschikte eenheden’ is een soort ‘overblijven van de stabiele eenheden’. (Zie voor een algemene uiteenzetting over evolutie van ideeën mijn artikel Evolutie van woorden en ideeën.)
Hoe zien de ideeën over de gelijkheid van mensen die ik hierboven noemde, er uit in het licht van de evolutietheorie? Niet de evolutie van mensen (of hun genen), maar de evolutie van de ideeën zelf, de memen. Wat maakt deze ideeën succesvol?
Ideeën hangen vrijwel altijd samen met andere ideeën. Er is een ideeënsysteem. Als iemand idee A uit dat systeem voor waar aanneemt, dan zal hij waarschijnlijk idee B uit datzelfde systeem ook aanhangen. Dat is bij de politieke correctheid niet anders. Er bestaat een systeem van politiek correcte ideeën, die ik heb samengevat met de idee van gelijkheid. Het positieve dat men ziet in de diversiteit van de multiculturele samenleving is paradoxaal, maar komt in wezen voort uit het gelijkheidsdenken. De drijvende kracht achter dit ideeënsysteem lijkt het mechanisme van het wensdenken te zijn. Wensdenkers denken dat als je maar vaak en hard genoeg zegt dat mannen/vrouwen of autochtonen/allochtonen gelijk zijn, dat ook zo is. Het omgekeerde van stigmatisering, zeg maar. Dit komt voor op universiteiten en in de politiek. Jordan Peterson klaagt erover dat op de universiteit uitspraken maar al te vaak niet op het waarheidsgehalte worden beoordeeld, maar op het morele gehalte. Wetsvoorstellen worden getoetst op hun goede bedoelingen in plaats van op het resultaat. Een sprekend voorbeeld hiervan was de onderhandeling over inburgering bij de vorming van een nieuw kabinet in 2010. “De VVD en CDA stellen dat de eisen omhoog moeten om mensen hier meer houvast en perspectief op een goed leven te geven. De PVV daarentegen benadrukt waarschijnlijk dat hierdoor minder migranten naar Nederland zullen komen en de islamisering wordt verhinderd”, aldus Ab Klink in een brief aan de partijtop van het CDA. Klink (onderhandelaar namens het CDA) stelde dus vast dat partijen het eens waren over de maatregelen, maar was toch tegen omdat hij de intentie bij de wetgeving hoger waardeerde dan de wetgeving zelf. Dan ben je dus niet goed bij je hoofd.
Nu is wensdenken één ding, maar het wordt natuurlijk lastig om ideeën vol te houden die duidelijk niet waar zijn. Memen, waar ideeën voorbeelden van zijn, zijn onderhevig aan een proces van natuurlijke selectie. Ideeën die niet waar zijn, hebben natuurlijk een groot nadeel in deze strijd om het bestaan. De laatste jaren is er een fascinerend mechanisme ontstaan, dat de politiek-correcte ideeën een groot voordeel geeft ten opzichte van concurrerende ideeën. Dat mechanisme is sociale uitsluiting. We kenden al het proces van groepsdenken, waarbij een groep steeds extremere ideeën krijgt doordat de deelnemers elkaar daarin bevestigen. Een gezond tegengeluid kan dat groepsproces doorbreken, bijvoorbeeld door contact met iemand van buiten de groep die het met hun niet eens is. Door sociale uitsluiting vervalt die mogelijkheid tot falsificatie. Ik noemde al de verkettering van mensen die het ideale wereldbeeld verstoren. Door mensen bijvoorbeeld als racistisch te bestempelen worden ze buiten de sociale orde geplaatst. Ze worden gezien als “fout”, misschien wel als besmettelijk, in ieder geval als mensen die je moet mijden. Eerst waren het ideeën die je moest mijden, nu zijn het mensen die je moet mijden. De mensen met die afwijkende ideeën worden voorzichtig met zich te uiten, vanwege de sociale consequenties die het uiten van “verkeerde” ideeën heeft. Het gevolg is dat er niet meer aan de politiek-correcte ideeën getwijfeld kan worden, de mogelijkheid om het waarheidsgehalte te beoordelen wordt weggenomen.
Om hiervan de betekenis te doorgronden, maak ik een vergelijking met micro-organismen. Levend materiaal is uiteraard onderhevig aan natuurlijke selectie. Of het nou gaat om grote dieren, of om bacteriën en virussen; sommige zijn succesvoller dan andere. Er bestaan ingenieuze overlevingsstrategieën in de strijd om het bestaan. Bacillen hebben verschillende manieren ontwikkeld om zich van het ene organisme naar het andere te verplaatsen. Wat wij als vervelende ziektesymptomen beschouwen, zijn voor de ziekteverwekkers vaak kansen op verspreiding. Een open zweer is een bron van besmetting voor anderen, dus een kansrijke reproductiemogelijkheid voor de ziekteverwekker. De eigenschap van een bacil dat open zweren veroorzaakt, maakt de bacil succesvol. Nog ingenieuzer is het om het gedrag van de gastheer te veranderen. Als een bacil het voor elkaar krijgt om zijn gastheer te laten hoesten, niezen, of als deze aan de diarree raakt, dan transporteert hij op een actieve manier grote hoeveelheden bacillen naar toekomstige gastheren.
Hoe ingenieus de mechanismen ook zijn, de bacillen zijn zich daarvan natuurlijk niet bewust. De term strategie zou je misleidend kunnen vinden. Er is geen plan in de evolutie. Evolutie is blind en bacillen hebben geen bewustzijn. De mechanismen worden aangestuurd door genen en ze ontstaan door toevallige mutaties en natuurlijke selectie. Memen (ideeën, woorden, melodieën) zijn interpretaties. (Op interpretaties zijn ook de statistische wetten van toepassing die zo belangrijk zijn in evolutie.) Die interpretaties maken wij met ons bewustzijn, memen hebben zelf geen bewustzijn, ze zijn niet bezield. De mensen die de memen dragen zijn zich ook niet bewust van deze mechanismen. Het is uit de psychologie bekend dat mensen zich van veel motieven en gedragingen niet bewust zijn. Mensen zijn zich wel bewust van de ideeën die ze hebben, maar vaak niet waarom ze bepaalde ideeën hebben, niet van de wijze waarop ze aan die ideeën komen en ze zijn zich zeker niet bewust van de statistische kans dat ze een idee uit de populatie opdoen. Mensen zijn de dragers van memen, die zich statistisch verspreiden, op basis van een of ander selectiemechanisme. Mensen zijn de dragers van ideeën. De ideeën uit één ideeënsysteem hebben elkaar nodig om te kunnen overleven. Ideeën kunnen ons gedrag beïnvloeden, anders zouden we ze niet hebben. Als een idee het gedrag van de drager zodanig beïnvloedt, dat het idee daarmee overgebracht wordt op anderen, dan heeft dat idee een groter reproductiesucces dan ideeën die dat niet doen, of dat slechter doen. Je zou religieuze oorlogen en zendingswerk in dit licht kunnen zien. We hebben dan te maken met een complexere situatie dan losstaande ideeën. Er is een complex dat bestaat uit een ideeënsysteem en een aantal gedragingen. Gedragingen kunnen gestuurd worden door ideeën uit dat systeem (“Gij zult …”), maar ze kunnen ook bestaan als bijwerking, misschien zelfs zonder dat de dragers zich ervan bewust zijn dat een bepaald gedrag voortkomt uit de ideeën die ze hebben.
Nu bestaat er een complex dat sociale uitsluiting als overlevingsstrategie gebruikt. Ik noem hem het policor-complex. De voedingsbodem voor het complex is het fenomeen wensdenken. De waarheid is gif voor het complex en de dragers van afwijkende ideeën zijn vijanden. Het overlevingsmechanisme is zeer succesvol, daardoor bestaat het. Het succes wordt nog versterkt doordat het mechanisme sterker gaat werken, naarmate het complex meer bedreigd wordt. Het lijkt op de werking van een immuunsysteem. Hoe meer gif het complex te verwerken krijgt, hoe sterker zijn overlevingsmechanisme gaat werken. Je kunt dat complex beschouwen als een levende structuur. Uiteraard is het een eenvoudige structuur, te vergelijken met eenvoudige levensvormen als bacillen. De ideeën zelf zijn elementen zonder bewustzijn. Het ideeënsysteem is als een bouwwerk van lego-blokjes, het heeft geen bewustzijn. Het complex leeft, maar heeft geen bewustzijn. Uiteraard is het complex zich niet bewust van zijn strategie, zoals een bacil zich daar ook niet van bewust is. Het zijn machientjes, in het geval van bacillen zijn het machientjes in de wereld van moleculen, het policor-complex is een vergelijkbaar machientje in de wereld van cultuur.